Een ondernemer treedt om gezondheidsredenen uit een familiemaatschap. Met de uitkoopsom wil hij gaan beleggen. Hij gaat te rade bij zijn vertrouwde verzekeringstussenpersoon en deze raadt hem aan participaties te kopen van Future Life, een bedrijf dat via Luxemburg en tal van andere omwegen toentertijd belegde in Amerikaans vastgoed.
Failliet in 2010
De man koopt in 2008 voor 270.000 euro participaties in het vastgoedproject en zijn moeder voor 50.000 euro. Het vastgoedproject gaat in 2010 met de nodige tamtam failliet, waarbij onder meer boven water komt dat een fors deel van de miljoenen die waren ingelegd door beleggers opgingen aan managementvergoedingen. Door het bankroet zijn de participaties niets meer waard. De verzekeringstussenpersoon doet samen met andere tussenpersonen pogingen om met de curator en de bank een plan te bedenken om het vastgoedproject voort te zetten. Dit loopt op niets uit evenals andere pogingen om beide consumenten schadeloos te stellen.
Ondeugdelijk beleggingsadvies
De consumenten stellen de verzekeringstussenpersoon aansprakelijk voor de geleden schade als gevolg van een ondeugdelijk beleggingsadvies. De ondernemer praat met de verzekeringstussenpersoon aanvankelijk over beleggen in aandelen. Later blijkt het te gaan over de aankoop van participaties in Future Life. De verzekeringstussenpersoon betwist dat hij beleggingsadvies zou hebben gegeven. Hij zou beide consumenten hebben laten weten dat hij niet over beleggen adviseert en daarom een beleggingsadviseur heeft benaderd.
Risicobereidheid
De Geschillencommissie van Kifid concludeert in haar uitspraak echter dat de verzekeringstussenpersoon wel degelijk over beleggen heeft geadviseerd en hij dit beleggingsadvies niet had mogen geven. Nergens blijkt volgens de commissie uit dat de verzekeringstussenpersoon heeft geïnformeerd naar het doel van de beleggingen en de risicobereidheid van de man en zijn moeder zodat het advies daarop afgestemd kon worden.
Vordering gematigd
De adviseur moet aan beide consumenten de schade te vergoeden. Beide consumenten hebben hun schade berekend door het behaalde rendement te vergelijken met het rendement van een obligatie-index. Voor de man bedraagt de schade ruim 380.000 euro en voor de moeder ruim 70.000 euro. Als de Geschillencommissie een vordering van meer dan 100.000 euro toekent, is de uitspraak niet-bindend op grond van het reglement (art. 38.6). Omdat de man een bindende uitspraak wenst, heeft hij zijn vordering gematigd tot 100.000 euro. Aan de man wordt daarom een schadevergoeding van 100.000 euro toegewezen en aan de moeder een schadevergoeding van ruim 70.000 euro. Daarnaast moet de verzekeringstussenpersoon de 5.000 euro aan proceskosten vergoeden.